Multipele endocriene neoplasie
Multipele endocriene neoplasie (MEN) is een zeldzame erfelijke ziekte veroorzaakt door een afwijking in een gen. Mensen met MEN hebben de erfelijke aanleg om goed- en kwaadaardige tumoren te krijgen. MEN wordt onderverdeeld in MEN1, MEN2, MEN4 ; drie afzonderlijke ziektebeelden.
MEN zijn zeldzame erfelijke tumorsyndromen van het endocriene systeem
Endocriene klieren zoals de schildklier, bijschildklieren, bijnieren, de eilandjes van Langerhans in de pancreas, hypofyse, hypothalamus, zaadballen en eierstokken maken hormonen aan, stoffen die via het bloed de werking van andere organen in het lichaam kunnen beïnvloeden.
Multiple Endocriene Neoplasie (MEN) wordt gekenmerkt door het ontstaan van twee of meerdere tumoren in meerdere endocriene klieren, soms met ontwikkeling van tumoren in andere weefsels of organen. Die tumoren kunnen zowel benigne als maligne zijn. De symptomen die daarbij optreden zijn merendeels het gevolg van overproductie van hormonen, lokale druk door tumormassa en metastasen. De behandeling van MEN bestaat grotendeels uit chirurgische resectie van tumoren en/of bedreigde organen.
Groep van erfelijke endocriene kankersyndromen
MEN behoort tot de groep neuro-endocriene neoplasie (NEN), maar evengoed is MEN één van de aandoeningen die onder de groep erfelijke endocriene tumor- of kankersyndromen thuishoren. Wanneer verschillende ziekten vaak met elkaar samengaan wordt het een syndroom genoemd. Ziektebeelden bij MEN komen voort uit gezwellen die in verschillende organen ontstaan en vaak met elkaar samengaan, daarom is elk type MEN een syndroom. Tot die groep behoort ook het erfelijke feochromocytoom/paraganglioom syndroom, het Carney complex en de von Hippel Lindau ziekte. Deze aandoeningen komen in één familie over het algemeen bij meerdere familieleden uit verschillende generaties voor.
Goed- of kwaadaardige gezwellen die de hormoonhuishouding kunnen verstoren
Als in een endocrien orgaan een gezwel (tumor) ontstaat, heeft dit vaak een te hoge aanmaak van hormonen tot gevolg. Bij MEN kunnen de tumoren tegelijkertijd, maar ook na elkaar, in verschillende organen ontstaan. Deze tumoren kunnen goedaardig zijn (verspreiden zich niet en geven geen uitzaaiingen) of kwaadaardig (verspreiden zich elders in het lichaam, zijn dus kanker). Maar ook goedaardige tumoren die te veel hormonen aanmaken kunnen nare symptomen veroorzaken.
Zeer zeldzame ziekten
MEN is een zeer zeldzame aandoening. Ze kan in families overgedragen worden van generatie op generatie. Genetisch onderzoek kan aangewezen zijn voor wie MEN of medullaire schildklierkanker (MTC) in de familie heeft. Voor wie drager is van een van de bekende genafwijkingen, is opvolging aangewezen van op jonge leeftijd.
Omdat alle erfelijke endocriene tumor syndromen zeldzame ziekten zijn, heeft een algemene opsporing weinig zin. Spijtig genoeg wil dat zeggen dat het al dan niet stellen van de diagnose vaak afhangt van het feit of de behandelende arts er al dan niet aan denkt.
De totale prevalentie en incidentie van MEN zijn niet gekend. De prevalentie van MEN1 wordt geschat op 1/10.000 tot 1/30.000, terwijl de totale prevalentie van MEN2-varianten ongeveer 1/35.000 bedraagt. MEN4 is uiterst zeldzaam. De incidentie van MEN1 werd geschat op 0,25% op basis van willekeurige post-mortem analyses, op 1 tot 18% in patiënten met primaire hyperparathyreoïdie, op 16 tot 38% in patiënten met gastrinomen, en op minder dan 3% bij patiënten met hypofysetumoren. (bron: Orphanet-2024)
Noot: Incidentie is het aantal nieuwe personen met een bepaalde ziekte in een bepaalde periode. Prevalentie is het aantal personen dat een bepaalde ziekte op een bepaald moment of gedurende een bepaalde periode heeft.
MEN is erfelijk autosomaal dominant
Alle vormen van MEN zijn erfelijk autosomaal dominant
MEN kan je erven wanneer één van de ouders de afwijking in het gen heeft. Het komt hierdoor vaak voor bij verschillende leden van een familie en in verschillende generaties.
- Autosomaal: niet geslachtsgebonden overerfbaar, mannen en vrouwen kunnen het allebei doorgeven
- Dominant: één persoon (één van de ouders) met een gemuteerd gen is voldoende om het gen door te geven.
Bij autosomaal dominant overerven, heeft ieder kind 50% kans het afwijkende gen te erven. Wie de genmutatie erft maakt veel kans ook de ziekte te ontwikkelen. Geen drager zijn betekent dat het ook niet kan doorgegeven worden op het nageslacht.
Spontane mutatie: soms heeft iemand MEN gekregen door een nieuwe afwijking in een gen. Iemand is dan de eerste in de familie met MEN. De ouders hebben de verandering in het gen niet.
Als er een fout is waardoor de functie van een gen verstoord raakt, spreken we van een genmutatie. Erfelijke ziekten worden vaak veroorzaakt door genmutaties. Een gen is een afgebakend stukje DNA dat informatie over één specifieke eigenschap of proces bevat. Zo heb je bijvoorbeeld genen die samen de kleur van de ogen bepalen, maar ook genen die belangrijk zijn voor het delen van cellen. En als er in een van de genen die verantwoordelijk zijn voor de controle van celdeling (zogeheten tumorsupressorgenen) een genmutatie ontstaat, kan dit aanleiding geven tot ongebreidelde celdeling – en dus tumorgroei.
Door DNA-onderzoek te doen weten artsen zeker dat iemand MEN heeft. Om een gen te onderzoeken volstaat een bloedafname.
Weten dat je drager bent van de mutatie is belastend
In families met MEN is de kans groot dat men reeds op jonge leeftijd wordt geconfronteerd met bedreigende goed-of kwaadaardige tumoren bij zichzelf of naaste familieleden. Men kan ook al één of meerdere familieleden verloren hebben als gevolge van MEN. Ook de zorg rond het beeld het syndroom doorgegeven te hebben of door te geven aan (toekomstige) kinderen is dikwijls moeilijk te verwerken.
MEN kan daardoor voor zowel wie de mutatie draagt als partners/naasten veel negatieve psychosociale gevolgen veroorzaken. Dragers van het gen kunnen vaker pessimistisch zijn. Familieleden die geen drager zijn of partners van patiënten, kunnen behoefte hebben aan psychosociale ondersteuning. Schuldgevoelens ten opzichte van de wel aangedane familieleden spelen vaak mee.
Wanneer aan MEN denken?
Alarmsymptomen
De huisarts heeft als eerstelijns zorgverlener veelvuldig contact met zijn/haar patiënten. Hij/zij is dus de best geplaatste persoon om lichamelijke of psychische veranderingen die kunnen duiden op een tumor op te merken. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen omdat zij meestal vaker dan volwassenen de huisarts consulteren. Bij kinderen uit MEN-families waar (nog) geen mutatie-analyse is gedaan, wordt van de huisarts extra aandacht verwacht omdat ook kinderen, zelfs op jonge leeftijd, tumoren kunnen ontwikkelen. Daarnaast kunnen mutatiedragers asymptomatisch/gezond zijn waardoor de huisarts de ernst van het ziektebeeld zou kunnen onderschatten. Bij elk niet-pluis gevoel en een vermoeden van MEN is het zaak tijdig naar een gespecialiseerd kenniscentrum te verwijzen.
Probleem
Maar al te vaak zal het stellen van de diagnose MEN afhangen van het feit of de behandelende arts er al dan niet aan denkt. Hoewel voor sommige ziektes (bijvoorbeeld paragangliomen of feochromocytomen) altijd een genetisch nazicht aanbevolen wordt omdat er een grote kans is op een onderliggende genmutatie, is het probleem nu net dat sommige andere symptomen van MEN niet onmiddellijk aan een zeldzaam erfelijk tumor syndroom doen denken. Een van de eerste symptomen van bijschildkliertumoren bij MEN1 is bijvoorbeeld het krijgen van nierstenen – iets wat veel mensen spijtig genoeg ooit moeten doorstaan en die hebben uiteraard niet allemaal MEN1.
Wanneer dan wel aan MEN denken?
- bij de diagnose van een heel zeldzame tumor, bijvoorbeeld bij paragangliomen, feochromocytomen, hormonaal actieve long-, darm- of pancreastumoren, bijnierschorscarcinomen, …
- als sommige zeldzame tumoren (vb. in de hypofyse of bijnieren) bij meerdere leden van dezelfde familie vastgesteld worden
- als bepaalde ziekten (bijvoorbeeld bijschildkliertumoren of endocriene pancreastumoren) op heel jonge leeftijd vastgesteld worden
- als ziekten (bijvoorbeeld paragangliomen of feochromocytomen, neuro-endocriene darmtumoren) op verschillende plaatsen in het lichaam gevonden worden, of de neiging hebben terug te komen (recidief)
- als eenzelfde patiënt verschillende zeldzame tumoren ontwikkelt
Sommige van de tumoren die bij MEN1 ontstaan, zijn door bloed- of urineonderzoek aan te tonen, voor andere is beeldvormingsonderzoek nodig. Ook de aanwezigheid van sommige tumoren in de schildklier, de bijschildklieren en bijnieren bij MEN2 kan met bloed- en urineonderzoek of een scan (bijvoorbeeld MRI) worden aangetoond. Naast lichamelijke onderzoeken horen regelmatige laboratoriumonderzoeken en scans dus tot de routine opvolging.
Ook bij de andere erfelijke tumor syndromen krijg je naast een lichamelijk onderzoek, een bloed- en urineonderzoek, echo-onderzoek en een MRI.
DNA-onderzoek kan exact bepalen met welk syndroom men juist te maken heeft.